Jaarbeurslaan 17 bus 21, 3600 Genk info@certafin.be

Welke rol heeft de werkgever in het kader van het vrij aanvullend pensioen voor werknemers?

Alle werknemers krijgen voortaan de kans om vrijwillig een aanvullend pensioen van de tweede pijler op te bouwen via inhoudingen op hun loon door de werkgever. Naast de wet op de aanvullende pensioenen (WAP) bestaat er sinds 27 maart jl. een apart wettelijk kader voor het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW). Voor de inkomstenbelastingen (een belastingvermindering voor het lange termijnsparen) treedt het nieuwe pensioenstelsel inwerking vanaf aanslagjaar 2020.

Een groepsverzekering of een ander bedrijfspensioenplan is een interessant extralegaal voordeel. Werknemers uit de privésector die nog geen degelijk aanvullend pensioen opbouwen, krijgen dankzij de invoering van het Vrij Aanvullend Pensioen voor Werknemers (VAPW) de kans om volledig vrijwillig een aanvullend pensioen op te bouwen via hun werkgever.

Autonome beslissing van werknemer

De werknemer beslist zelf om een pensioenovereenkomst af te sluiten voor een vrij aanvullend pensioen voor werknemers. Hij kiest ook de pensioeninstelling (verzekeringsonderneming of pensioenfonds ). De werknemer sluit rechtstreeks met die pensioeninstelling een pensioenovereenkomst af. Hij betaalt ook zelf de overeengekomen bijdragen (via inhoudingen). De werknemer is dus steeds de verzekeringnemer, nooit de werkgever.

Er is geen verplichte minimumbijdrage. De werknemer bepaalt vrij het bedrag van zijn bijdragen in het kader van het VAPW binnen de grenzen van wat maximaal is toegelaten. De stortingen zijn dus beperkt tot een plafond. De maximaal toegelaten bijdrage wordt ook nog verminderd met de rechten opgebouwd via het aanvullend pensioenplan van de werkgever als dat er is. Dit maakt dat het VAPW enkel mogelijk is voor werknemers die geen of slechts een laag aanvullend pensioen hebben.

Zodoende kunnen werknemers een aanvullend pensioen opbouwen wanneer tijdens de referentieperiode geen enkel aanvullend pensioen werd opgebouwd. Of enkel een aanvullend pensioen dat niet 3% van het referentieloon of een minimum van 1.600 euro per jaar (inkomstenjaar 2019) bedraagt.

De stand van uw pensioenrechten worden bijgehouden op de website www.MyPension.be.

Samengevat
Werknemer kiest: pensioeninstelling + type spaarproduct (bv. een tak 21 verzekeringsproduct (veilig met vast jaarlijks rendement) of een tak 23 verzekeringsproduct) + bedrag van de bijdragen.
Indien er geen aanvullend pensioenplan van werkgever of sector is, is het jaarlijks spaarbedrag gelijk aan 1.600 euro (in 2019) of -indien dit hoger is- 3% van het brutoloon dat u twee jaar voordien kreeg.
Indien er wel één of meer aanvullende pensioenplannen zijn ingericht door de werkgever of sector, wordt de VAPW-bijdrage gecorrigeerd. Het plafond (1.600 euro of -indien dit hoger is- 3% van het brutoloon van twee jaar voordien) wordt dan verminderd met de aangroei van de pensioenreserves in deze pensioenplannen over de afgelopen twee jaren.

Geen bijkomende verplichtingen voor werkgever

De werkgever moet enkel de bijdragen inhouden op het nettoloon en doorstorten aan de door de werknemer gekozen pensioeninstelling.

De werknemer die voor deze pensioenformule kiest, moet dat minstens 2 maanden op voorhand melden, zodat de werkgever het nodige kan doen (voorbereiden). Ook een wijziging of stopzetting van de pensioenovereenkomst moet op tijd (2 maanden voordien) worden meegedeeld. Het aantal wijzigingen per kalenderjaar is trouwens beperkt tot twee.

Om de administratieve last te verminderen, kunnen werkgevers een kaderovereenkomst sluiten met een specifieke pensioeninstelling waarbinnen dan individuele overeenkomsten tot stand kunnen komen. Dit is geen verplichting.

Fiscale aspecten van het VAPW

Op fiscaal vlak wordt het nieuwe vrij aanvullend pensioen voor werknemers op dezelfde manier behandeld als de individuele voortzetting van een pensioentoezegging (WAP):

de bijdragen en premies zijn vanaf 27 maart 2019 onderworpen aan de taks op de verzekeringsverrichtingen tegen het tarief van 4,4%;

de bijdragen komen in aanmerking voor een belastingvermindering van 30% voor zover de jaarlijkse betalingen het maximumbedrag niet overschrijden én de 80%-grens wordt gerespecteerd;

wanneer voorschotten op prestaties zijn opgenomen voor de financiering van onroerende goederen of wanneer het aanvullend pensioen heeft gediend voor het waarborgen van een hypothecaire lening, wordt de eerste schijf van 50.000 euro (geïndexeerd bedrag aj. 2019 = 79.970 euro) van de uitkering onder bepaalde voorwaarden als omzettingsrente belast;

de uitkeringen bij pensionering of overlijden (eindbelasting) zijn belastbaar tegen het tarief van 10%. Uitkeringen in andere omstandigheden worden in beginsel belast tegen het tarief van 33%. Daarnaast is een dubbele sociale bijdrage verschuldigd: een RIZIV-bijdrage van 3,55% en een solidariteitsbijdrage van 0% tot 2%.

We gebruiken cookies om uw taalvoorkeur bij te houden en surfervaring op deze website gemakkelijker te maken. Meer weten[OK]